De geschiedenis van de partiti

Een aspect dat vaak onbesproken blijft in artikels en teksten  over en rond de Palio zijn de zogenaamde “partiti”; de geheime overeenkomsten die de contrade met elkaar sluiten om te helpen bij het hinderen van de rivaal of om een voordeel te verkrijgen gedurende het koersverloop. Uiteindelijk is geld verdienen i.p.v. uitgeven aan de Palio de inzet. Zo kan het soms interessanter zijn om iemand te helpen dan zelf de kans te gaan met een paard waarvan je weet dat het te kort zal schieten. Ook in het reglement van de Palio wordt hier niet over gesproken.

Het is allereerst goed om weten dat fantini sinds de negentiende eeuw goed betaald werden bij een overwinning. En dus alles deden om te winnen. Zo vertelde Luca Martini in een documentaire van Ricordi di Palio gewijd aan Enrico Viti (Canapino I) dat deze fantino met zijn overwinning voor Nicchio op 16 augustus 1928 genoeg geld verdiend had om een paard, een huis en een koets te kopen (hij was immers koetsier van beroep). De grote verdiensten van fantini in die tijd wordt trouwens bevestigd door vele verslagen van de wijk Nicchio uit die tijd.

Tot de jaren zestig waren er in wezen drie soorten overeenkomsten tussen de contrade : de overeenkomst met daarin een bedrag dat door elke wijk gegeven en ontvangen zou worden, een overeenkomst omtrent de start (en vooral het elkaar niet hinderen hierbij) en tot slot een overeenkomst waarbij men toestond dat er op het moment zelf ook afspraken konden gemaakt worden tussen de fantini. Hierdoor verdienden de fantini dus een soort van ‘drinkgeld’.

Een bedrag dat aan de fantino betaald werd in geval van niet overwinning bestond dus niet. Meestal was het de kapitein die uit eigen zak een klein bedrag schonk aan de fantino als bedanking voor bewezen diensten. De eerste fantino die in zijn contract met de wijk ook een bedrag vroeg bij verlies was Giuseppe Gentili, die in de jaren vijftig de Palio reed onder de bijnaam Ciancone. Dit was een ommekeer in de Palio. Het werd de gangbare praktijk onder de contrade.

In deze beginperiode werd dus ook geen geld gegeven aan de rincorsa om bevoordeeld te worden. De rincorsa zoals we die nu kennen werd op 2juli 1928 geïntroduceerd door de sluwe Angelo Meloni (Picino) die er dan ook in slaagde om zichzelf te lanceren en zo de Palio te winnen voor Oca.

Bovendien was het zelfs in de jaren daarna niet ongebruikelijk dat de contrada die de start moest geven zich niet inliet met de andere contrade tussen de touwen. Men zag vooral naar zichzelf. Een voorbeeld hiervan is de Palio Straordinaro van 24 september 1967. Bruco moest toen de start geven met Baino op Fulgida. Hij kwam binnen en zag de toenmalige rivaal Giraffa met Tristezza op Topolone als eerste vertrekken. Een zelfde gebeurde in augustus 1969 toen Nicchio (die de Palio overigens won met Rondone op Topolone) binnenkwam en rivaal Valdimontone op kop zag starten met Aceto op Ercole. Ook op 16 augustus 1971 zag Canapetta op Pele bij Chiocciola rivaal Tartuca met Rondone op Musella bij de eersten vertrekken. Een laatste voorbeeld is de Palio van 17 september 1972 wanneer Oca de start gaf met Aramis op Speranza en rivaal Torre op kop zag vertrekken met Canapetta op Pitagora.

Het was tussen eind jaren zeventig en begin jaren tachtig dat de contrade de rincorsa begonnen te betalen om bevoordeeld te worden of dat deze laatste bijzondere aandacht had voor de rivaal tussen de touwen. Vandaag de dag wordt de rincorsa betaald ‘al cenno’. Dat wil zeggen in geval van vertrek bij de eerste drie, dit wordt meestal geverifieerd met foto’s.

Het is tevens belangrijk om te onthouden dat er tot 1965 de gewoonte was dat de winnende fantino ging bedelen. Tijdens de Giro della Vittoria ging men langs winkels in de verschillende wijken om geld te vragen. Het was Andrea Degortes (Aceto) die een einde maakte aan deze gewoonte na de overwinning op 2 juli 1965 bij Aquila op Topolone. Dit was een keerpunt tussen de “Palio di una volta” en de “Palio moderno”.

 

Dank aan La Voce del Palio