Het ontstaan en geschiedenis van de Processione del Cero op 14 augustus.

Een van de belangrijkste gebeurtenissen rond festiviteiten van 15 augustus is de Processione del Cero (kaarsenprocessie) die plaatsvindt op 14 augustus in de late namiddag voor de terza prova. De lange processie die door de straten van het historische centrum slingert, kan in twee delen worden opgedeeld; het eerste is behoorlijk religieus en start aan de kerk van San Giorgio in Via Pantaneto. De 17 contrade worden vertegenwoordigd door kinderen, die in de kleuren van hun contrada een kaars dragen ter ere van de Maagd Maria. Het tweede deel is eerder institutioneel. Zij sluiten aan ter hoogte van de Chiasso Largo (Via Rinaldini). De trommelaar en vlaggenzwaaiers van de 17 wijken brengen samen met het stadsbestuur de drappellone naar de Duomo zodat deze gezegend kan worden door de aardsbisschop. De processie sluit af met een kar getrokken door ossen waarop een kaars staat aangeboden door de stad Siena. De burgemeester zak deze aansteken in de Duomo als teken van toewijding van de stad aan Hemelvaart.

De oorsprong van deze ceremonie is verloren gegaan maar gaat zeker verder terug dan die van de Palio. Het oudste document waarin het offeren van een kaars aan de Maagd vermeld wordt dateert uit 1147 toen drie broers, de Heren van Montepescali, een deel van hun bezittingen aan de bisschop en de stad aanboden als teken van onderwerping aan Siena. Daarnaast verplichtten ze zichzelf om elk jaar 2 kaarsen te offeren ter waarde van 5 lire. Cecchini is van mening dat ook in de jaren voor 1147 andere feodale heren soortgelijke gebaren hadden gedaan. Ook daarna weten we dat andere Heren zich onderwierpen aan Siena : de graven Scialenga van Asciano in 1175, de graven van Gherardesca di Frosini in 1178, de heren van Montelatorone (aan wie in ruil voor hun donatie zelfs voedsel werd aangeboden), en van de stad Montalcino in 1212.

Een perkament van 1200 bevat de bepalingen over de samenstelling van de processie. Deze werden later overgenomen in een reglement in 1295. Het offeren van kaarsen vond plaats op twee afzonderlijke dagen: op 14 augustus moest elke Sienese burger tussen 18 en 70 samen naar de Duomo gaan met de andere inwoners van zijn contrada; de enigen die niet verplicht waren om te komen waren de zieken, de ellendige en iedereen die met de dood bedreigd was door een rivaal. Wie niet kwam opdagen werd gestraft met een boete van 20 lire, die opliep tot 100 lire voor zij die anderen verhinderden om deel te nemen. Op 15 augustus daarentegen was het de beurt aan zij die zich onderworpen hadden aan Siena. Zij schonken naargelang hun belangrijkheid een verschillende hoeveelheid kaarsen. Drie-vierde van de schenking moet gestoken worden in een met bladeren en bloemen beschilderde kaars; het resterende kwart moest besteed worden aan kaarsen die pond wegen. In een periode van 15 dagen voor en na kon er amnestie gevraagd worden; enkel bandieten, veroordeelden tot doodstraffen, vervalsers, verraders en rebellen werden uitgesloten. <Voor sommigen volstond het om deel te nemen aan de processie om daarna opnieuw in vrijheid gesteld te worden. Uit documenten van die tijd blijkt ook dat aan het einde van de ceremonie een banket werd georganiseerd in de Duomo. Buiten de kerk werd er voedsel en wijn uitgedeeld.

Er is weinig bekend over de oorspronkelijke route van de processie; men denkt dat het vertrekpunt aan één van de stadspoorten moet gelegen hebben. In een verordening uit 1262  vinden we het bevel om alle houten bogen en balustrades af te breken die langs de twee hoofdstraten zijn gebouwd (van Porta Camollia en van de huidige Porta Romana naar Stalloreggi). Dit getuigt van de weelde en het belang van de gebeurtenis destijds. De stoet ging ononderbroken door tot 1864 toen deze, door het grote anti-klerikalisme tijdelijk werd opgeschort. Pas in 1924 werd de traditie opnieuw definitief hervat.